“Heb je je papa ook ingepakt?” is een doodnormale vraag die m’n vrienden aan me stellen wanneer ik op reis vertrek. Want hij gaat met me mee. Ik wil m’n vader de wereld nog laten zien, de wereld die hij zo graag verlaten wou. Een wereld te klein, te groots.
Al zes jaar past hij in een glazen buisje met zwarte rubberen dop. Een papa in pocketformaat, tot grauw gruis vermalen. Drie woorden, ‘het is gebeurd’, deden de grond onder mijn twintigjarige benen verdwijnen. Zijn geluk was op. Een gebarsten hart, een zoektocht tastend in het duister, het maar niet vinden van rust. Maar wel mijn vader, trots en knap, liefdevol en warm.
Alsof die snedige pijn mijn lijf nooit verlaten zou en nu zes jaar later, de herinnering die zich vooral warm en knus in mijn hoofd en hart nestelt. Ik kijk naar je terug, niet met ziedend gemis, maar met weeïge weemoed, als een oceaan die kabbelend het strand verovert en zich dan weer stilletjes terugtrekt naar haar diepe blauwe eenzaamheid. De zee. Waar je urenlang langs de kustlijn kon dwalen met muziek in je oren. Waar je fier naar de horizon staarde en ons de golven in nam. Ik draag je nu mee naar de zee. De oceaan. De baaien van Thailand en Ha Long Bay. De rivierbedding in de Grand Canyon. De vulkaankraters van Indonesië.
Het is mijn stil ritueel. Het is van mij, van ons, en toch heb ik het al met velen gedeeld. Omringd door vrienden en het blauwe vuur van Kawah Ijen, met een arm rond mijn schouder op de kliffen van een haast onbewoond eiland. Of alleen, stilzwijgend en tranend. Maar blakend van trots en een brede glimlach als ik aan je helblauwe, lachende ogen denk. Ik schroef het dopje los en tik heel voorzichtig tot je uit het buisje verschijnt en de lucht begint in te dwarrelen.
Het heeft me veranderd. Ik ben niet verbitterd of boos, noch teleurgesteld of verwijtend. Ik kruip niet weg van het leven, maar ren het zo hard ik kan tegemoet. Het brute geweld waarmee je wegging heeft me gekneed, gepletwalst bijna, tot de persoon die ik vandaag ben. Het laat sporen na die niet uit te wissen zijn, dat geef ik grif toe, maar je kiest zelf hoe je hiermee omgaat.
Ik heb geleerd om los te laten, zonder op te geven. Maar ik moét niet meer. Ik moét niet meer die wereldreis maken terwijl ik walvissen van uitsterven behoed.
Ook ik twijfel soms. Is dit alles wat er is? Moet ik niet meer zijn? Groter zijn? Iets anders? Ik struikel soms over m’n eigen benen terwijl ik stilsta. Ik lijk op hem. Dat zie je als je in mijn ogen kijkt. De kleur verraadt al veel, maar het zit dieper dan dat. Ik herken mezelf in zijn dwalen en donkerheid. Ik herken mezelf in zijn enthousiaste bokkesprongen, wilde dromen, liefde voor mooie dingen en kinderlijke dwaasheid. Dat maakt me bang, maar stelt me tegelijk gerust. Want ik weet waar het fout kan gaan, waar je kan afdrijven en waar het slimmer is om een ander pad te kiezen.
Ik heb geleerd om los te laten, zonder op te geven. Maar ik moét niet meer. Ik moét niet meer die wereldreis maken terwijl ik walvissen van uitsterven behoed. Ik moet niet meer de beste zijn in iets, het digital nomad leven leiden, vijf kinderen baren en in een Volkswagen-busje door Alaska trekken, een straathondje van een gewisse dood redden, de wereld rond zeilen, in Nieuw-Zeeland gaan wonen en alles waarvan ik ooit dacht dat het mij dan pas gelukkig zou maken. Alsof dat het echte geluk is, dat alles later wel zal komen wanneer ik eenmaal, eindelijk, over mijn zelf bepaalde eindstreep spurt.
Ik droom over later, maar met de enorme geruststelling dat als het dat niet wordt, het ook oké is.
Ik heb dat losgelaten. Neen, ik blijf niet in mijn zetel plakken en wachten tot het geluk mij overkomt. Ik doe de dingen die mij gelukkig maken, stap voor stap. Ik zeg op veel dingen ja en op voldoende dingen nee. Ik droom over later, maar met de enorme geruststelling dat als het dat niet wordt, het ook oké is. Ik zie wel. Ik zie wel wat komt. En vaak besef ik plots dat ik toch ergens sta waar ik altijd al heb willen staan – op dat onbewoond eiland, alleen reizend door Azië, walvissen die vlak naast mij door het water glijden, schildpadjes reddend in Maleisië, die coole job in een creatieve start-up, een ongelooflijk schoon persoon aan mijn zijde, vaak de wereld in, schrijvend, genietend, levend.
Het is hier en nu dat je gelukkig moet zijn. Trek eropuit. Durf keuzes maken. Wees niet jaloers op het leven van een ander en laat het al zeker niet de standaard zijn voor je eigen leven. Laat los. Voor je het weet, ben je enkel nog maar een glazen buisje met een zwarte rubberen dop.
Al mijn dromen hierboven mogen nog steeds uitkomen, maar ik zal even vredig in mijn buisje kruipen ooit als het anders uitdraait. En stiekem hopen dat die vijf kinderen mij dan ook meenemen in hun rugzak.
Many thanks to Fré voor de mooie illustratie. Frederick Feyfer trok vorig jaar naar Cambodja en Vietnam, schetsboek stevig onder de arm geklemd. Zijn verhaal lees en kijk je hier.